Terbeschikkingstelling werkruimte in woning is economische activiteit

De verhuur van de werkkamer in de woning van een echtpaar aan een BV is een economische activiteit die recht geeft op aftrek van voorbelasting, oordeelt hof Amsterdam. Daarbij is onder andere van belang dat de ruimte voor ten minste tien jaar ter beschikking is gesteld voor de verhuur en een vergoeding werd ontvangen.
Een echtpaar heeft in 2018 een nog te bouwen woning/appartement gekocht. Voor de levering van de woning is omzetbelasting in rekening gebracht op facturen die op naam van het echtpaar samen staan. Het echtpaar kan ook aanspraak maken op de erfpachtrechten op de appartementsrechten die recht geven op het gebruik van de woning en een parkeerplaats. De woning heeft een vloeroppervlak van 137 vierkante meter.
Bij de BV, die actief is op het terrein van fiscale dienstverlening, is de dga directeur en (middellijk) enig aandeelhouder. Het echtpaar sluit met de BV een verhuurovereenkomst waarbij zij een kamer in de woning tegen vergoeding ter beschikking stellen aan de BV voor gebruik als kantoorruimte. De werkkamer is alleen toegankelijk via de hal in de woning, beschikt niet over eigen sanitaire voorzieningen en is 9,8 vierkante meter groot. In de huurovereenkomst is bepaald dat naast het gehuurde gedeelte gebruik kan worden gemaakt van de gemeenschappelijke buitenruimten behorende bij het appartementsrecht en van de gang en de daaraan gelegen toiletruimte.
Verhuur met omzetbelasting belast
De huurovereenkomst gaat in op 1 april 2020 en is aangegaan voor een periode van vijf jaar en kan steeds voor een periode van vijf jaar worden verlengd. De in de huurovereenkomst vermelde huurprijs bedraagt € 600,- exclusief omzetbelasting per kwartaal. In de huurovereenkomst is verder vermeld dat partijen een met omzetbelasting belaste verhuur zijn overeengekomen.
In de aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2020, in welk tijdvak de woning in gebruik is genomen, trekt het echtpaar 7,15% van de voorbelasting op de bouw van de woning af. Dit percentage komt overeen met het aandeel van de werkruimte in de totale oppervlakte van de woning. De inspecteur weigert de aftrek voorbelasting. Het echtpaar is het daar niet mee eens en richt zich in haar bezwaar tot de rechtbank Noord-Holland.
Verhuur werkkamer is economische activiteit
Die oordeelt dat de verhuur van de werkkamer aan de BV een economische activiteit van het echtpaar samen is. De rechtbank gebruikt als basis voor dit oordeel het arrest van de Hoge Raad van 4 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:783. Daarin staat dat het in artikel 9 van de BTW-richtlijn 2006 gedefinieerde begrip ‘economische activiteiten’ een ruime werkingssfeer, en een objectief karakter heeft, in die zin dat de activiteit op zichzelf moet worden beschouwd, zonder acht te slaan op het oogmerk of het resultaat van de activiteit.
Wanneer een zaak uitsluitend voor economische exploitatie geschikt is, volstaat die omstandigheid in de regel om te kunnen aannemen dat de eigenaar deze zaak ten behoeve van zijn economische activiteiten exploiteert en dus om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen.
Voor de rechtbank staat vast dat het echtpaar de ruimten voor ten minste tien jaar aan de BV ter beschikking stelt als kantoor voor haar directeur, tevens vergaderruimte en ontvangstruimte van cliënten van de BV respectievelijk als archiefruimte, en dat het echtpaar in ruil daarvoor van de BV een vergoeding ontvangt. Dit een en ander laat geen andere conclusie toe dan dat deze dienstverlening door het echtpaar moet worden aangemerkt als een economische activiteit in de zin van artikel 9, lid 1, tweede alinea, van BTW-richtlijn 2006.
De rechtbank acht het verder van belang dat het echtpaar de werkkamer voor ten minste vijf jaar ter beschikking hebben gesteld tegen een overeengekomen vergoeding. Dat de overeengekomen huurprijs niet dusdanig laag is, dat de verhuur niet een economische prestatie is acht de rechtbank minstens zo belangrijk. Niet van belang is volgens de rechtbank of de voorwaarden en omstandigheden waaronder de verhuur van de werkkamer plaatsvindt, vergelijkbaar zijn met die welke doorgaans aan de orde zijn bij de verhuur van bedrijfsruimten.
Arrest gemeente Borsele
In hoger beroep is de inspecteur van mening dat de terbeschikkingstelling van een onzelfstandige werkruimte in een woning niet een economische activiteit is, gelet op het arrest Gemeente Borsele (Gemeente Borsele, C520/14, ECLI:EU:C:2016:334). De inspecteur stelt dat een dergelijke terbeschikkingstelling in de regel namelijk niet plaats vindt op een markt, zodat niet in concurrentie wordt getreden, terwijl het Hof van Justitie dat in het arrest Gemeente Borsele volgens hem wel vereist.
De inspecteur betwist ook dat het echtpaar facturen heeft uitgereikt en dat zij de in de huurovereenkomst vermelde vergoedingen daadwerkelijk hebben ontvangen. En betoogt hij dat de werkkamer mogelijk voor privédoeleinden van het echtpaar is gebruikt. Het echtpaar heeft bij haar verweerschrift een voorbeeldfactuur voor een huurbetaling gevoegd en een bankrekeningafschrift ter onderbouwing van hun stelling dat de BV wel huur heeft betaald (overgemaakt).
Het hof ziet evenmin als de rechtbank in het arrest Gemeente Borsele aanleiding om het arrest van 4 oktober 2013 als achterhaald te beschouwen. Uit het arrest volgt eerder dat bij door publiekrechtelijke lichamen verrichte prestaties in het bijzonder moet worden beoordeeld of de vergoeding niet slechts ten dele de verrichte of te verrichten diensten vergoedt. En dat de hoogte ervan niet is bepaald op basis van andere factoren die in voorkomend geval kunnen afdoen aan het rechtstreekse verband tussen de diensten en de tegenprestatie ervan.
Exploitatie van vermogensbestanddeel
Naar het oordeel van het hof heeft het echtpaar in voldoende mate en tevens geloofwaardig aangetoond dat de BV de overeengekomen vergoeding in feite heeft betaald. En ook dat de werkkamer slechts voor doeleinden van de BV is gebruikt. De overeengekomen vergoeding is daarbij niet symbolisch en de verhuur voor een duur van ten minste vijf jaar is duurzaam. Evenals de rechtbank komt het hof tot het oordeel dat de verhuur van de werkkamer aan de BV een economische activiteit inhoudt, namelijk de exploitatie van een vermogensbestanddeel om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen (artikel 7, lid 2, onder b, van de Wet).
De inspecteur stelde verder nog dat de dga de werkkamer alleen heeft verhuurd ter vervulling van zijn dienstbetrekking als directeur bij de BV. Daarom zou de voor ondernemerschap vereiste zelfstandigheid ontbreken. De inspecteur haalt daarvoor het arrest aan van de Hoge Raad aan van 23 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2267. In de tot dat arrest leidende zaak verhuurde de belanghebbende een kantoorruimte aan een BV waarvan hij middellijk enig aandeelhouder was en bij wie hij in loondienst was. De Hoge Raad overwoog dat de omstandigheid dat de belanghebbende bij de BV in dienstbetrekking is, reeds meebrengt dat hij in die verhouding zelfstandigheid ontbeert.
Echtpaar treedt zelfstandig op bij verhuur
Het hof volgt echter het standpunt van het echtpaar dat zij samen de werkkamer aan de BV ter beschikking stellen en dat zij daarbij zelfstandig optreden. Voor dat oordeel is in het bijzonder in aanmerking genomen dat, anders dan in de zaak die heeft geleid tot genoemd arrest, het echtpaar samen gerechtigd is tot de woning en dat zij gezamenlijk partij zijn bij de huurovereenkomst met de BV. Verder ontbreekt een dienstverband, dan wel enige andere verhouding van ondergeschiktheid, tussen de gezamenlijkheid van het echtpaar en de BV.
De inspecteur probeerde het hof er nog van te overtuigen dat er een rechtstreeks en onmiddellijk verband of enige andere verhouding van ondergeschiktheid ontbreekt, tussen de gezamenlijkheid van het echtpaar en de BV. Om die reden ligt de uitsluitende oorzaak van de aanschaf van de woning niet in een belastbare activiteit. Daarbij acht de inspecteur onder meer van belang dat het echtpaar de kosten voor de aanschaf van de woning ongeacht de exploitatie van de werkkamer zouden hebben gemaakt, omdat zij in privé de woning wilden verwerven.
Het hof oordeelt dat voor het ontstaan van het recht op aftrek volstaat dat het echtpaar ten tijde van de levering van de woning het voornemen hadden de werkkamer te verhuren. Het bestaan van dat voornemen acht het hof aannemelijk op basis van de toelichtingen die het echtpaar heeft gegeven bij de zitting, en de omstandigheid dat de verhuur (vrijwel) gelijk met de ingebruikneming van de woning is aangevangen. Het echtpaar is daarom, naar het oordeel van het hof, gerechtigd ter zake van de woning aftrek van voorbelasting toe te passen voor zover het de werkkamer betreft, op voorwaarde dat de terbeschikkingstelling ervan een belaste handeling is.
Terbeschikkingstelling werkkamer geen vrijgestelde verhuur
Als laatste standpunt voerde de inspecteur nog aan dat de terbeschikkingstelling van de werkkamer vrijgestelde verhuur inhoudt. Naar het hof begrijpt zou opteren voor belaste verhuur niet mogelijk zijn door het medegebruik van de gemeenschappelijke ruimten in/bij de woning dat conform de huurovereenkomst is toegestaan. Die ruimten worden namelijk tevens als woning gebruikt.
Het hof verwerpt ook dit standpunt. Het in de huurovereenkomst toegestane medegebruik van gemeenschappelijke ruimten in/bij de woning vormt geen beletsel voor belaste verhuur. De inspecteur heeft tijdens de zitting verklaard niet meer te bestrijden dat de werkkamer 9,8 vierkante meter groot is en in de huurovereenkomst is geopteerd voor belaste verhuur. De inspecteur moet daarom de aanvullende teruggaaf van omzetbelasting verlenen luidt het slotoordeel van het hof.
Bron: Accountancy Vanmorgen