Geen gezagsverhouding en dus ook geen arbeidsovereenkomst docent en welzijnsinstelling
De kantonrechter boog zich onlangs over een geschil tussen een welzijnsinstelling en een sportdocent die op basis van een schriftelijke overeenkomst sportlessen verzorgde bij de instelling. De welzijnsinstelling zegde de overeenkomst op per 1 januari 2022. Volgens de vrouw was sprake van een arbeidsovereenkomst en is de opzegging niet rechtsgeldig. De kantonrechter oordeelt echter anders.
Oordeel kantonrechter
De vrouw heeft bij de kantonrechter verzocht om een verklaring voor recht dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, vernietiging van de opzegging, wedertewerkstelling en betaling van loon vanaf 1 januari 2022. De kantonrechter heeft de verzoeken van de vrouw afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. Het doel van het hoger beroep is dat de verzoeken alsnog worden toegewezen, met dien verstande dat herstel van de arbeidsovereenkomst wordt verzocht in plaats van vernietiging van de opzegging. Verder heeft de vrouw in hoger beroep subsidiair verzocht om toekenning van een billijke vergoeding. Het hof bekrachtigt de beslissing van de kantonrechter, wijst de verzoeken van de vrouw af en veroordeelt de vrouw in de proceskosten van de welzijnsinstelling in het hoger beroep. De toelichting van deze beslissing volgt hierna.
Arbeidsovereenkomst?
In deze zaak gaat het om de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit wetsartikel omschrijft de arbeidsovereenkomst als de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Indien de inhoud van de overeenkomst tussen de vrouw en de welzijnsinstelling voldoet aan deze omschrijving, moet de overeenkomst worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval.
Factuur voor verleende diensten
Het hof neemt daarom aan dat de vrouw voor haar aan de welzijnsinstelling verleende diensten altijd ook een factuur heeft gestuurd. Daarna betaalde de welzijnsinstelling die factuur. Als de lessen niet werden gegeven vanwege ziekte of een andere omstandigheid aan de zijde van de vrouw, werd zij niet betaald door de welzijnsinstelling. In zoverre liep de sportdocente zelf een financieel risico. Dat het debiteurenrisico met betrekking tot de deelnemers bij de welzijnsinstelling lag, zoals de vrouw heeft gesteld, brengt hier geen verandering in.
Nooit loonheffingen afgedragen
Loonbelasting en sociale premies zijn door de welzijnsinstelling voor de vrouw nooit afgedragen en aan de vrouw is geen vakantietoeslag uitgekeerd. De sportdocent heeft ook geen pensioen opgebouwd via de welzijnsinstelling. De vrouw heeft al die jaren haar eigen inkomstenaangifte en btw-aangifte gedaan.
Modelovereenkomst
Toen de VAR-verklaring in 2016 werd afgeschaft is tussen partijen gesproken over een modelovereenkomst, daarmee doelend op de ‘Algemene Modelovereenkomst van de Belastingdienst’. De docent heeft onbestreden gesteld dat zij zo’n overeenkomst uiteindelijk niet van de welzijnsinstelling heeft gehad, heeft naar voren gebracht dat het gehanteerde uurtarief, door de kantonrechter relatief hoog genoemd, een all-in tarief is en dat, wanneer alle toeslagen en rechten worden opgeteld bij een standaardhonorarium van een werknemer het tarief niet hoog is. Wat de vrouw hiermee wil stellen is het hof niet duidelijk, maar het verandert niets aan het feit dat de vrouw haar werkzaamheden aan de hand van een uurtarief heeft gefactureerd aan de welzijnsinstelling zoals hiervoor is beschreven.
Uitvoering/inhoud van de lessen
Tussen partijen is niet in geding dat de vrouw zelf de inhoud van haar lessen bepaalde, dus welke spiergroepen werden getraind en welke oefeningen werden gedaan. Zij heeft daarvoor de benodigde specialistische kennis. Onweersproken is dat de welzijnsinstelling die niet heeft. Het hof stelt vast dat de vrouw ook zelf bepaalde of de sportlessen binnen of buiten plaatsvonden en dit dan doorgaf aan de welzijnsinstelling. Volgens de vrouw moest zij dit eerst afstemmen met de welzijnsinstelling maar het hof duidt dit als overleg met de welzijnsinstelling waarna de vrouw zelf besliste of er binnen of buiten werd gesport.
Vervanging bij verhindering
De sportdocent moest volgens de overeenkomst zelf voor vervanging te zorgen als zij was verhinderd om de sportlessen te geven. Partijen zijn het erover eens dat de vrouw dit op grond van haar eigen afwegingen nooit heeft gedaan.
Gesprekken met docent
Er zijn in de loop der tijd gesprekken gevoerd tussen de vrouw en de welzijnsinstelling. Volgens de vrouw betroffen dit functioneringsgesprekken en/of beoordelingsgesprekken, die regelmatig werden gevoerd. De welzijnsinstelling heeft de gestelde frequentie en aard van de gesprekken gemotiveerd betwist. Volgens het hof dienden deze gesprekken ter evaluatie van de samenwerking tussen de vrouw en de welzijnsinstelling die vanuit gecertificeerde kwaliteitsnormen moest worden gevoerd met ketenpartners zoals ook de vrouw volgens deze e-mail werd gezien. Dat deze gesprekken (uitsluitend) waren gericht op het functioneren en de ontwikkeling van de vrouw als sportdocent volgt niet uit de hiervoor vermelde e-mail en de vrouw heeft dit verder ook niet concreet onderbouwd. Van het met enige regelmaat voeren van functioneringsgesprekken waarbij het functioneren en ontwikkelen van de vrouw centraal stonden, is dan ook niet gebleken.
Geen arbeidsovereenkomst
Het hof oordeelt op grond van alle omstandigheden van het geval dat de tussen partijen overeengekomen rechten en verplichtingen, zoals zij daar in de praktijk uitvoering aan hebben gegeven en bedoeld hebben te geven, niet voldoen aan de in artikel 7:610 BW vermelde omschrijving van een arbeidsovereenkomst. Het hof licht dit als volgt toe aan de hand van de elementen arbeid, gedurende zekere tijd, loon en gezag.
Geen persoonlijke arbeid
De vrouw was op grond van de overeenkomst niet gehouden de werkzaamheden persoonlijk te verrichten. Zij mocht zich immers laten vervangen als zij om wat voor reden dan ook verhinderd was om de sportlessen te geven. In de overeenkomst is niet vermeld dat de welzijnsinstelling aan de vervanging voorwaarden kan stellen en verder is niet gebleken dat de welzijnsinstelling dit bij de uitvoering van de opdracht heeft gedaan. de welzijnsinstelling heeft dus geen invloed uitgeoefend en/of kunnen uitoefenen op de persoon die de sportlessen gaf. Dat lag in het domein van de vrouw . Het enkele feit dat de vrouw om haar moverende redenen zich bij verhindering niet heeft laten vervangen maar lessen heeft laten vervallen of op een ander moment ingehaald, brengt hierin geen verandering. In deze omstandigheden is volgens het hof niet voldaan aan het element ‘arbeid’.
Gedurende zekere tijd
Aan dit onderdeel van de omschrijving is in zoverre voldaan dat de vrouw gedurende zekere tijd sportlessen heeft gegeven voor de welzijnsinstelling. Het betrof echter een beperkt aantal uren per week (ongeveer 4 uren) wat de vrouw de mogelijkheid gaf om elders werkzaamheden te verrichten. Zij heeft dit laatste in ieder geval tot 2020 ook daadwerkelijk gedaan.
Geen loon
Van loon in arbeidsrechtelijke zin, zijnde een brutobedrag waarop een werkgever loonbelasting en sociale premies moet inhouden, is geen sprake. Daar komt bij dat, als de vrouw om wat voor reden dan ook verhinderd was om les te geven, in het geheel geen vergoeding ontving. Het financiële risico lag dus bij de vrouw . Dat is wezenlijk anders dan in het geval van een arbeidsovereenkomst, waar in beginsel recht bestaat op doorbetaling van loon, ook als er geen arbeid wordt verricht, bijvoorbeeld wegens ziekte.
Geen afspraken na einde VAR
Tussen partijen is niet in geding dat geen andere afspraken zijn gemaakt en/of de uitvoering van de werkzaamheden niet is gewijzigd na het afschaffen van de VAR-verklaring. de welzijnsinstelling is de vrouw ook niet op een andere wijze gaan betalen dan voor het afschaffen van de VAR-verklaring. Niet van belang is dat de welzijnsinstelling aan de vrouw geen ‘Algemene Modelovereenkomst van de Belastingdienst’ heeft voorgelegd, zoals in 2016 is besproken tussen partijen toen de VAR-verklaring werd afgeschaft. Een dergelijke modelovereenkomst is van belang voor de fiscale positie, maar die positie hoeft niet noodzakelijk samen te vallen met de civiele rechtspositie.
Geen gezagsverhouding
Van door de welzijnsinstelling uitgeoefend gezag in de zin van artikel 7:610 BW is geen sprake. Het hof stelt daarbij voorop dat de organisatie een welzijnsinstelling is, die allerlei uiteenlopende activiteiten organiseert ten behoeve van het welzijn van de inwoners van de gemeente. Zo heeft de instelling onder meer de door de vrouw gegeven sportlessen gefaciliteerd. De vrouw bepaalde daarbij zelf de inhoud van haar lessen en regelde bij haar verhindering of die van een deelnemer zelf met de deelnemer(s) op welk moment een les werd ingehaald. Dat een handtekeningenpersoon declaratieformulieren moest tekenen brengt geen gezag met zich. Althans heeft de vrouw dit onvoldoende geconcretiseerd in het licht van de stelling van de welzijnsinstelling dat dit alleen diende ter controle van de declaratie, namelijk of de sportlessen wel werden verzorgd. Het is het hof niet gebleken dat hieraan een verdergaande inhoudelijke instructie van de welzijnsinstelling aan de vrouw werd verbonden. Ditzelfde geldt voor de controle op aanwezigheid van deelnemers door de sportdocent.
Coronamaatregelen
De verplichte coronamaatregelen strekten zich uit tot alle (sportende) burgers en betroffen dus niet exclusieve door de welzijnsinstelling aan de vrouw gegeven instructies die zij moest naleven en waaruit werkgeversgezag zou kunnen worden afgeleid. De welzijnsinstelling heeft in de gehele periode van samenwerking eenmaal een les van de vrouw geannuleerd nadat discussie was ontstaan over de veiligheid. Dit was gedurende de coronapandemie. Uit deze enkele annulering onder de unieke omstandigheden van de coronapandemie, kan evenmin het bestaan van een gezagsverhouding worden afgeleid.
Zelfstandig ondernemer
Het ontbreken van een gezagsverhouding wordt naar het oordeel van het hof onderstreept door het feit dat de vrouw een eenmanszaak had en tot 2020 ook daadwerkelijk steeds voor een andere opdrachtgever heeft gewerkt. Zij handelde dus als zelfstandig ondernemer. Of de welzijnsinstelling wist dat de vrouw (sinds 2020) geen andere opdrachtgevers had, zoals de vrouw naar voren heeft gebracht, is daarbij niet relevant. Dat is immers geen (onderdeel van een) element in de omschrijving van een arbeidsovereenkomst. Volgens het hof functioneerde de welzijnsinstelling verder alleen als reclamezuil voor de promotie van de lessen van de vrouw nu zij zelf daarvoor de gegevens/input aanleverde. Dit doet bovendien geen afbreuk aan het feit dat de vrouw via haar eenmanszaak op Facebook en op haar eigen website ook sportlessen aanbiedt (Bootcamp). De vrouw handelde in zoverre als ondernemer. Het hoger beroep slaagt niet. Omdat de vrouw in het ongelijk is gesteld, moet zij de proceskosten in hoger beroep betalen.
Uitspraak Hof Arnhem-Leeuwarden, 6 februari 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:1031
Bron: Accountancy Vanmorgen