De 10 meeste gestelde vragen over de Wet toekomst pensioenen

Hoe zit het ook alweer precies met de pensioentransitie? Als werknemer maar ook als werkgever kun je soms het overzicht verliezen op het pensioendossier. Tien vragen én antwoorden over het nieuwe stelsel.
1. Wat verandert er eigenlijk?
Het belangrijkste is dat onder de Wet toekomst pensioenen (uiterlijk per 1 januari 2028 moet iedereen over naar het nieuwe systeem) iedereen voor zichzelf spaart. De premie die een werknemer betaalt, gaat daadwerkelijk in zijn ‘eigen’ pensioenpot, die wel collectief wordt beheerd. De hoogte van deze pensioenpot bepaalt te zijner tijd de hoogte van het pensioen. Ook in de uitkeringsfase wordt het geld veelal collectief belegd en wordt het langlevenrisico gedeeld. Pensioen is immers levenslang. De zogenaamde doorsneepremie, waarbij voor iedere deelnemer eenzelfde % premie betaald wordt ongeacht leeftijd en benodigde premie, verdwijnt dus. Dit past niet meer bij de dynamische arbeidsmarkt, waarbij werknemers niet meer 40 jaar bij dezelfde werkgever werken, in dezelfde branche blijven en/of überhaupt werknemer blijven.
2. Ga ik erop vooruit of niet?
Pensioenfondsen, en dan met name de verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen die nog uitkeringsovereenkomsten (voorwaardelijke middelloonregelingen) kennen, hoeven geen hoge buffers meer aan te houden. Deze worden dan ook eenmalig ‘uitgedeeld’. De meeste pensioenuitkeringen zullen dan ook met zo’n 5-10% verhoogd worden. Daarna zijn het rendement en de levensverwachting bepalend voor verhogingen (of verlagingen). Op langere termijn blijkt uit berekeningen dat de kans op verhogingen groter is dan onder het huidige systeem. Dat is logisch, het nieuwe systeem biedt minder zekerheid en dus kan er risicovoller belegd worden. Zekerheid (qua beleggingen) kost immers rendement.
3. Mag ik zelf kiezen of ik overga naar het nieuwe systeem?
Nee. Het individuele bezwaarrecht van artikel 83 Pensioenwet is tijdelijk buiten werking gesteld. De sociale partners (of de werkgever als er geen verplichte bedrijfstakregeling is, dus zeg maar de vrije markt) beslissen of ze willen invaren. Het pensioenfonds voert dat in principe dan ook uit, tenzij er redenen zijn om dat niet te doen. Een aantal gesloten pensioenfondsen heeft bijvoorbeeld besloten om niet in te varen. Soms is er ook geen oude werkgever meer die kan besluiten om in te varen. Deze pensioenrechten blijven dus zoals ze zijn. Opgebouwde middelloonpensioenen bij verzekeraars blijven bijvoorbeeld gewoon in stand, deze zijn immer 100% gegarandeerd. Ook voor alle beschikbare premieregelingen verandert er niet zoveel. Er hoeven immers geen pensioenrechten te worden omgezet in een pensioenpot. De bestaande pensioenregeling met een stijgende beschikbare premiestaffel kan gehanteerd blijven voor alle werknemers die eind 2027 in dienst zijn. Of er wordt overgestapt naar een gelijkblijvende premie. In dat geval moeten 45-plussers worden gecompenseerd, zie verder vraag 5.
4. Is het echt een casinopensioen?
Die term wordt vaak gebruikt, maar is (nogal) misleidend. Bij een casinospel is het namelijk vaak alles of niets. Daarvan is uiteraard geen sprake. Het volgende voorbeeld daartoe.
Stel het pensioen is nu € 10.000 per jaar. Dit wordt (voorwaardelijk) verhoogd met inflatiecorrectie, maar kan ook verlaagd worden als de dekkingsgraad (langere tijd) onder de 100% komt. Het pensioen wordt bijvoorbeeld eerst verlaagd naar € 9.800 daarna ieder jaar toch weer 3% geïndexeerd. Na 5 jaar is het dan € 10.710. Cumulatief is dan in 5 jaar € 51.000 uitgekeerd.
In het nieuwe systeem, wordt in jaar 1 het pensioen eenmalig verhoogd met stel 10%, dus tot € 11.000 omdat de buffer uitgedeeld kan worden. In jaar 2 vallen de rendementen tegen en moet het pensioen 15% verlaagd worden, maar uit de gevormde solidariteitsreserve wordt 5% vergoed. Het pensioen bedraagt dan € 10.000. In de 3 jaren daarna wordt het verhoogd met ieder jaar 4% (meer dan in de oude situatie omdat er risicovoller belegd kan worden) en stijgt dus naar € 11.250. Cumulatief is er dan in totaal € 53.466 uitgekeerd.
Juist voor gepensioneerden is het uitdelen van buffers dus goed. En de solidariteitsbuffer, die in totaal 15% van het pensioenvermogen mag zijn, samen met het feit dat juist het pensioengeld van gepensioneerden binnen het life cycle-denken ‘voorzichtig’ wordt belegd, dempt de kans op forse verlagingen.
Voor de beeldvorming: het totale pensioenvermogen is ongeveer € 1.500 miljard. De buffer kan dus maar liefst € 225 miljard bedragen. Per jaar wordt er ongeveer € 40 miljard aan pensioen uitgekeerd. En ter vergelijk, het totale pensioenvermogen in België bedraagt (maar) zo’n € 100 miljard . De ‘angst’ voor forse verlagingen en de term casinopensioen is dus niet geheel terecht.
5. Wat zijn de effecten voor 45-plussers en jongeren?
Omdat de doorsneepremie wordt afgeschaft, worden na de overgang naar de Wtp de 45-plussers niet meer ‘gesubsidieerd’ middels deze doorsneepremie. Zij moeten dus adequaat gecompenseerd worden. Dat geldt ook voor werknemers die overgaan van een beschikbare premie-staffel met stijgende premie, naar een flatrate-premie die lager ligt dan de hogere stijgende premie. Wat precies adequaat is, zegt de wet niet, maar het uitgangspunt moet zijn dat op basis van te verwachten realistische rendementen de pensioenuitkering voor en na overgang gelijk is. Bij bijvoorbeeld het PGB (fonds van grafici, maar inmiddels ook vele branchevreemde werkgevers) hoeft maar zo’n 1% gecompenseerd te worden aan 45-plussers. Per fonds/werkgever zal het dus anders zijn, máár er móet gecompenseerd worden. Dat mag in extra pensioenpremie of in salaris. En mag tot 2037 duren als in pensioen wordt gecompenseerd. Extra pensioenpremie geldt dan ook voor werknemers die in de compensatie-periode in dienst komen.
Jongeren gaan er eigenlijk ‘fors’ op vooruit. Zij krijgen vanaf aanvang een veel hogere eigen flatrate-premie, die ook nog eens lang kan renderen. De grote ‘onzekerheid’ wordt ‘ruimschoots’ opgevangen door de hoge inleg én lange beleggingshorizon.
Overigens, er geldt voor lopende beschikbare premieregelingen met een stijgende staffel eerbiedigende werking voor alle zittende werknemers per eind 2027. In die gevallen verandert er dus niets. Wel krijgen nieuwe werknemers vanaf 2028 dan een (dus hogere) flatrate-premie. Dat zal ongetwijfeld wel de nodige discussie geven op de werkvloer.
6. Wat gebeurt er met het partnerpensioen?
Het partnerpensioen bij overlijden vóór pensionering wordt gestandaardiseerd. Zowel qua definitie als qua hoogte. Iedereen die samenwoont (dus getrouwd, geregistreerd of gezamenlijke huishouding) komt in aanmerking. De hoogte bedraagt maximaal 50% van het salaris, is onafhankelijk van diensttijd én wordt uitsluitend op risicobasis verzekerd. Het gemiddelde partnerpensioen zal overigens zo’n 25-30% bedragen, blijkt uit de eerste nieuwe regelingen. Na uitdiensttreding, en dus ook bij echtscheiding (en zzp’er worden) vervalt de verzekering. Wel kan dan voor voortzetting worden gekozen door jaarlijks een deel van het geld voor ouderdomspensioen te gebruiken voor partnerpensioen. Er komt geen plicht voor een partnerpensioen, maar áls een partnerpensioen wordt toegezegd dan geldt het dus voor alle werknemers met een partner. Het wezenpensioen bedraagt maximaal 20% van het salaris en duurt standaard tot 25 jaar, ongeacht studie. Op pensioendatum kan gekozen worden om een deel van het pensioenkapitaal te gebruiken voor een partnerpensioen vanaf pensioendatum.
7. Hoe zit het dan met mijn opgebouwde partnerpensioen?
Alle opgebouwde partnerpensioenen blijven gewoon in stand. Werknemers houden dit én krijgen daarbovenop het nieuwe partnerpensioen. Op pensioeningangsdatum kan het opgebouwde partnerpensioen uiteraard uitgeruild worden voor extra ouderdomspensioen. Bij een echtscheiding krijgt de ex-partner recht op het opgebouwde partnerpensioen, maar vervalt het nieuwe risico-partnerpensioen. Lees mee over het partnerpensioen in het artikel van Ron Mulder.
8. Ik ben of word zzp’er, wat merk ik ervan?
Een van de uitgangspunten van de Wtp is ‘een toereikend pensioen voor alle werkenden’. Daartoe is de lijfrente-premieaftrek verhoogd van 13,3% naar 30%, gelijk aan pensioen. De reserveringsperiode is verlengd van 7 naar 10 jaar en de hoogte ligt op € 42.108. Een zzp’er krijgt dus fors meer fiscale ruimte. Als een werknemer zzp’er wordt, blijft het opgebouwde pensioenkapitaal uiteraard behouden, maar is er geen partnerpensioen meer. Verder moet een zzp’er zelf zorgen voor zijn/haar pensioen. De mogelijkheden om deel te blijven nemen aan het oude pensioenfonds zijn marginaal.
Daarnaast is het plan nog altijd om een verplicht arbeidsongeschiktheidspensioen te introduceren, maar het ziet ernaar uit dat dit niet voor 2028 gaat gebeuren én dat er voldoende opt-out opties komen (als een zzp’er zelf al een verzekering heeft en/of het in de markt beter kan regelen).
9. Wat is beter, de solidaire of de flexibele premieovereenkomst en kan ik nog kiezen voor een echt vast pensioen?
Verplichte bedrijfstakpensioenfondsen kiezen voornamelijk voor de solidaire premieovereenkomst, ondernemingspensioenfondsen en de vrije markt voor de flexibele premieovereenkomst. De namen dekken de lading echter niet helemaal. Ook binnen de solidaire premieovereenkomst kun je kiezen voor flexibele elementen zoals eerder/later met (deeltijd)pensioen, hoog/laag of lumpsum (bedrag ineens), uitruil ouderdoms-/partnerpensioen etc. Wel zijn er bij een solidaire premieovereenkomst bijvoorbeeld minder vrijheden in beleggingsmogelijkheden en is het solidair ‘in’ en solidair ‘out’, dus ook in de uitkeringsfase. Automatisch is een solidaire premieovereenkomst daarmee een ‘variabel’ pensioen, waarbij de verhoging en/of verlaging na ingang afhangt van het collectief behaalde en per leeftijdscohort toebedeelde rendement en levensverwachting. Ook de flexibele premieovereenkomst heeft solidaire, lees collectieve kenmerken. Ook dan wordt het pensioengeld collectief via een lifecycle belegd (al wordt dit wel via een expliciete lifecycle belegd), en wordt een levenslang pensioen uitgekeerd. Bij vroegtijdig overlijden vervalt het pensioenkapitaal aan het collectief. Wel kan er voor een echt vast pensioen of een pensioen op basis van doorbeleggen (collectief of individueel) gekozen worden. Een solidair pensioen wordt de facto altijd doorbelegd (hoezeer ook relatief ‘veilig’ voor gepensioneerden door afgebouwd risico en reserves).
10. Wat is verstandiger, (meer) pensioensparen of lijfrentesparen als je kunt kiezen?
Als een werknemer minder spaart dan 30% in de pensioenregeling, en dat zal nagenoeg iedereen zijn, kan gekozen worden om aanvullend te sparen. Dit kan (normaliter) door zelf extra pensioenpremie in te leggen of door te sparen in een eigen (bancaire) lijfrente. Voor lijfrente geldt immers ook een maximale premie-inleg van 30% Wat is dan verstandiger? Het voordeel van lijfrente is drieledig. Het is echt van jezelf, je maakt volledig je eigen keuzes. Je kunt ook een (deel) tijdelijke uitkering vanaf AOW-datum aankopen, van minimaal 5 jaar, met een jaarmaximum van € 26.781. En bij een bancaire lijfrente vererft het niet-uitgekeerde kapitaal altijd, zowel bij overlijden voor- als na ingang. Zeker als iemand wil bijsparen verdient een bancaire lijfrente dus de overweging. De fiscale behandeling is vergelijkbaar, en een euro inleg blijft een euro inleg. Zó heel veel verschil zit er dus ook weer niet in.
Dé tip!
Tot slot. Volg de ontwikkelingen bij jouw werkgever/pensioenfonds, vergelijk de oude/nieuwe pensioenenuitkeringen, zowel te verwachten ouderdoms- als partnerpensioen en neem die mee in je eigen financiële planning. Zoals al gezegd: een euro blijft een euro (in je eigen collectieve spaarpot), veel veranderingen zijn dan ook gewoon ten voordele van een ieder, maar zijn wel anders per persoon!
Bron: Accountancy Vanmorgen/Pensioen Vanmorgen