De lijfrente als alternatief voor een pensioenregeling via de werkgever

Je werknemers via een lijfrenteaanbieder een oudedagsvoorziening op laten bouwen in plaats van een pensioenregeling voor ze optuigen. Het kan en het gebeurt. Kees Beishuizen duikt in de voor- en nadelen.
Met de invoering van de Wet toekomst pensioenen (Wtp) is in het kader van het arbeidsvormneutraal pensioenkader qua fiscale ruimte het verschil tussen pensioen (2e pijler) en lijfrente (3e pijler) verdwenen. Voor beiden geldt een maximale inleg van 30% van de premiegrondslag. De premiegrondslag is bij een lijfrente wel iets ruimer, bijvoorbeeld door het meetellen van het privégebruik auto en allerlei andere inkomensbestanddelen als lijfrentegevend inkomen. Daartegenover staat dat er bij lijfrente geen deeltijd AOW-franchise is.
Voor de opbouw van een oudedagsvoorziening met fiscale faciliteit is de lijfrente niet langer achtergesteld bij het pensioen. Werkgevers, met name in het MKB, kiezen er dan ook vaker voor om niet langer een pensioenregeling aan te bieden of überhaupt niet te starten met een pensioenregeling, maar de werknemers in de gelegenheid te stellen om via een lijfrenteaanbieder een oudedagsvoorziening op te bouwen. Er zijn inmiddels ook lijfrenteaanbieders (zowel verzekeraars als aanbieders van lijfrenterekeningen) die dit faciliteren. In dit artikel wordt deze mogelijkheid verder uitgediept, gaan we in op voors en tegens en komen met een alternatief voor de partneruitkering bij overlijden voor pensioendatum.
De lijfrente via de werkgever, hoe werkt dit?
Bij een lijfrenteregeling via de werkgever betaalt de werkgever de lijfrentepremie rechtstreeks aan de lijfrente-uitvoerder. Dit in tegenstelling tot de privélijfrente waarbij de privépersoon de lijfrentepremie vanuit zijn privébankrekening rechtstreeks betaalt aan de lijfrente-uitvoerder. De werkgever kan ervoor kiezen om het salaris te verhogen met een “pensioencomponent”. Over dit extra salaris zal de werkgever loonbelasting en premies voor de werknemersverzekeringen in moeten houden. De werkgever betaalt vervolgens een brutobedrag aan een lijfrente-uitvoerder ten behoeve van de door de werknemer geopende lijfrenterekening of polis. Deze bruto-lijfrente inleg houdt de werkgever in op het salaris van de werknemer.
Het faciliteren van de werkgever bestaat in het algemeen uit het sluiten van een raamcontract met de lijfrente-uitvoerder. Hierdoor kunnen er kostenvoordelen behaald worden als het gaat om het innen en afdragen van de lijfrentepremie en de communicatie omtrent de oudedagsvoorzieningen.
De werkgever kan aanvullend, zoals hiervoor benoemd, het salaris verhogen met een pensioencomponent. Het is voor de werkgever wel van belang om dit element apart te vermelden op de loonstrook. Mocht de werkgever ooit nog eens, vrijwillig of verplicht, de overstap maken naar een pensioenregeling dan is duidelijk dat de pensioencomponent niet tot het vaste loon behoort maar gezien kan worden als de werkgeversbijdrage voor het pensioen.
Wel belastingvermindering, geen vermindering werknemerspremies
Bij een pensioenregeling wordt de pensioenpremie (zowel het werkgeversgedeelte als het werknemersgedeelte) in mindering gebracht op het loon voor de loonbelasting (het fiscaal loon) en het loon voor de werknemersverzekeringen (het SV-loon). Bij een lijfrente worden het fiscaal loon en het SV-loon niet verminderd met de lijfrente-inleg. Overigens is ondanks het feit dat de werknemer de lijfrente-inleg niet rechtstreeks betaalt aan de lijfrente-uitvoerder deze inleg voor de werknemer wél aftrekbaar als onderhoudsvoorziening, dit heeft de Belastingdienst bekend gemaakt in KG:070:2024:1. De werknemer is namelijk zelf rekeninghouder of verzekeringnemer en dan drukt de betaalde premie in fiscale zin op de werknemer.
De belastingvermindering voor de werknemer wordt bij de aangifte inkomstenbelasting of via een voorlopige aangifte inkomstenbelasting verrekend. De premies voor de werknemersverzekeringen worden bij een lijfrenteregeling via de werkgever wel afgedragen en kunnen niet teruggevorderd worden bij de belastingaangifte. Dit is een nadeel dat geldt voor alle werknemers met een inkomen onder het SV-loon (€ 75.864 bedrag 2025) ten opzichte van deelname aan een pensioenregeling.
Vrijwillige deelname en geen verbod op uitsluiting
De deelname van de werknemer is vrijwillig. Ook wanneer de werkgever zonder voorwaarden een extra salaris uitkeert ter compensatie van het ontbreken van een pensioenregeling. De lijfrenteregeling is immers een overeenkomst tussen de werknemer en de lijfrente-uitvoerder buiten de werkgever om. In sommige situaties verbindt de werkgever aan het uitkeren van extra loon als vorm van pensioencompensatie, de voorwaarde dat het bedrag ook daadwerkelijk besteed wordt aan een lijfrente. Omdat de betaling van de pensioencompensatie zich afspeelt in de loonsfeer en niet in de pensioensfeer geldt het verbod op uitsluiting van bepaalde werknemers niet. De werkgever is dus niet verplicht om de pensioencompensatie aan alle werknemers te betalen en kan hierbij onderscheid maken tussen de individuele werknemers. Het staat overigens ook de werknemer vrij om geen gebruik te maken van de door de werkgever aangeboden faciliteit en niet te kiezen voor een lijfrente of een andere lijfrenteaanbieder te selecteren. De werkgever kan immers niet verplichten om een lijfrente af te sluiten, het blijft een privékeuze van de werkgever, de werkgever faciliteert alleen maar. De werkgever kan hooguit bij ongewenste aanwending van het extra loon, haar bijdrage stopzetten. In de praktijk zal dit niet snel plaatsvinden. Bij een pensioenregeling geldt er voor de werknemer een verplichte deelname behoudens de situatie waarin via een afstandsovereenkomst afstand gedaan wordt van deelname. Ook is de werknemer bij een pensioenregeling niet vrij in de keuze van de pensioenuitvoerder en de hoogte van de inleg.
Flexibiliteit in uitkeringsfase
Een pensioenuitkering is per definitie levenslang. Enkel een tijdelijk pensioen is niet mogelijk. Er is bij pensioen wel een variatie hoog:laag binnen de verhouding 100:75 mogelijk, maar 75% van de uitkering is dan nog altijd levenslang. De afkoopmogelijkheid van 10% (vermoedelijke ingangsdatum 1 juli 2026) geldt weliswaar zowel voor pensioen als voor lijfrente, maar bij pensioen wordt aanvullend de voorwaarde gesteld dat hoog:laag in dat geval niet mogelijk is. Bij een lijfrente worden er bij afkoop geen voorwaarden gesteld. Bij een lijfrente kan ook gekozen worden voor een tijdelijke uitkering. De minimale uitkeringsduur van een tijdelijke oudedagslijfrente is 5 jaar en de maximale tijdelijke oudedagslijfrente is € 26.781. Afhankelijk van de hoogte van het lijfrentekapitaal kan het lijfrentekapitaal hiermee ook in een veel kortere periode dan levenslang volledig uitgekeerd worden. En met een combinatie van een tijdelijke oudedagslijfrente en een levenslange oudedagslijfrente kan het grootste gedeelte van het lijfrentekapitaal in de eerste jaren uitgekeerd worden. Bovendien geldt er voor een lijfrenteuitkeringsrekening (bancair of beleggingen) die 20 jaar of langer uitkeert geen restrictie qua hoogte van de uitkering.
In de praktijk wordt er in de uitkeringsfase vaak voor een 20-jarige uitkeringstermijn gekozen. Bij een gelijk kapitaal is de uitkering dan beduidend hoger dan bij een levenslange uitkering. Bij een gemiddelde levensverwachting van een 67-jarige man van 17,5 jaar en voor een 67-jarige vrouw van 19,7 jaar is er iets meer dan 50% kans dat de lijfrentegerechtigde op de einddatum niet meer in leven is. Bovendien is de verwachting dat de inkomensbehoefte (behalve voor eventuele inkoop van particuliere zorg) op 87-jarige leeftijd minder groot is. De lijfrente is dus ten opzichte van pensioen in de uitkeringsfase meer flexibel.
Uitkering bij overlijden na ingangsdatum
De kring van gerechtigden bij overlijden is bij een pensioen beperkt tot de partner en de kinderen jonger dan 25 jaar. Bij een lijfrente bestaat de kring van gerechtigden voor een nabestaandenlijfrente uit elk natuurlijk persoon. Bovendien keert een lijfrenterekening, indien er bij overlijden nog sprake is van een saldo, dit saldo in de vorm van uitkeringen altijd uit aan de erfgenamen. Bij een pensioen en ook bij een lijfrenteverzekering vervalt het resterende saldo bij het ontbreken van een directe toegelaten begunstigde aan de uitvoerder. Ten opzichte van pensioen biedt met name een lijfrenterekening dus meer mogelijkheden tot successieplanning en blijft het opgebouwde kapitaal altijd behouden voor de kring van erfgenamen.
Uitkering bij overlijden voor de ingangsdatum
Bij overlijden van de werknemer voor pensioendatum vervalt bij pensioen het opgebouwde saldo aan de pensioenuitvoerder. Bij een lijfrente gaat bij overlijden het saldo naar de aangewezen begunstigde (lijfrenteverzekering) of erfgenamen (lijfrenterekening). Echter, de verzekering van een partnerpensioen en wezenpensioen is in alle gevallen ook onderdeel van de pensioenregeling. Tegenover het vervallen van het pensioensaldo volgt er een uitkering van een partnerpensioen. Met de komst van de Wtp is dit partnerpensioen niet langer afhankelijk van de door te brengen diensttijd maar een vast percentage van het salaris. Bovendien geldt voor een partnerpensioen dat op grond van de Wet op de Medische Keuringen (hierna WMK), de werknemer geen gezondheidswaarborgen voor de verzekering van het partnerpensioen behoeft te leveren. Ook de werknemer met gezondheidsproblemen is verzekerd voor het partnerpensioen.
Voor een partnerlijfrente geldt de WMK niet. De lijfrentedeelnemer die een uitkering bij overlijden wil meeverzekeren zal medische waarborgen moeten leveren in de vorm van een gezondheidsverklaring en/of medische keuring. Bij een minder dan gemiddelde gezondheid zal dit leiden tot uitsluiting of een hogere premie. Bij een gemiddelde gezondheid echter is de premie voor een overlijdensrisicoverzekering relatief laag. In de praktijk wordt hierbij dan ook vaak gekozen voor een overlijdensrisicoverzekering in de netto-sfeer (box3-verzekering). De premie is dan niet aftrekbaar, maar de uitkering is t.z.t onbelast. Bovendien komt het kapitaal in één keer beschikbaar in plaats van in periodieke uitkeringen. Ook dit levert flexibiliteit op. De aanbieders van een lijfrente via de werkgever faciliteren de werknemers ook in het sluiten van overlijdensrisicoverzekeringen. Maar ook hier kan een werknemer een eigen afwijkende keuze maken.
Alternatief voor de partneruitkering bij de lijfrente
Als alternatief voor de partneruitkering bij de lijfrente kan de werkgever vanwege de WMK-issues ook kiezen voor een pensioenregeling waarbij het partnerpensioen volwaardig verzekerd wordt. De premie voor de nabestaandendekking is dan vaak op kosten van de werkgever. De inleg voor het oudedagspensioen is dan nihil of bijzonder laag. Door het ontbreken van inleg of een lage inleg voor het ouderdomspensioen ontstaat er vanzelf lijfrenteruimte. Immers bij een lijfrenteruimteberekening behoeft op de 30% van de premiegrondslag alleen maar de gestorte pensioenpremie in mindering te worden gebracht. Op deze wijze is voor elke werknemer het partnerpensioen verzekerd, terwijl de werknemer volledig vrij is om invulling te geven aan het opbouwen van een oudedagsvoorziening al dan niet geholpen met een extra bedrag van de werkgever. In de praktijk zien we deze constructie nog niet vaak, alhoewel deze optie de werknemer wel zekerheid geeft qua partnerpensioen terwijl voor de opbouw van een oudedagsvoorziening de flexibiliteit maximaal is.
Gemak werkgever versus gemak werknemer
Bij een lijfrente via de werkgever is het gemak voor de werkgever groter. De werkgever behoeft alleen maar de inleg in te houden en af te dragen. Bij een pensioenregeling is de werkgever verantwoordelijk voor uitvoering, beheer en communicatie van de pensioenregeling. Bovendien komen met pensioen lijvige juridische stukken (reglement, uitvoeringsovereenkomst) en allerlei formaliteiten en is het daarmee veel bewerkelijker.
Voor de werknemer daarentegen is een pensioenregeling gemakkelijker, de werknemer behoeft alleen maar een keuze te maken voor een beleggingsprofiel, extra inleg of extra verzekeren van een ANW-uitkering. Keuzes die vaak al via een default voorgeselecteerd zijn. Bij een lijfrente heeft een werknemer meer keuzes zoals eventueel ook de selectie van een lijfrente-aanbieder, de bepaling van de inleg, beleggingskeuzes. Bovendien zal de werknemer zelf de belastingteruggave moeten regelen.
Verschillen en overeenkomsten
Het voorgaande leidt tot het volgende overzicht van verschillen en overeenkomsten tussen pensioen en lijfrente via de werkgever:
- Bij een inkomen boven het SV-loon vindt er ook bij de lijfrente geen inhouding over de inleg plaats. Het maximum is dan immers al bereikt.
- Bij een pensioenregeling kan via een afstandsovereenkomst afstand gedaan worden van deelname. Dit is echter zeer bewerkelijk en vaak juridisch niet waterdicht. De werkgever is contractueel verplicht om alle werknemers aan te melden.
- Via een pensioenregeling met geen of geringe inleg voor het ouderdomspensioen behoeven er voor de partneruitkering op grond van de WMK ook geen gezondheidswaarborgen geleverd te worden.
Conclusie
Voor werknemers die gewend zijn zelf financiële keuzes te maken en verantwoording te nemen en voor werkgevers die kiezen voor gemak, minder administratieve handelingen en minder verantwoordelijkheid, is de lijfrente via de werkgever een goed alternatief voor de pensioenregeling. Belangrijk is wel dat de werknemers die minder goed zijn in het maken van financiële keuzes vanuit de werkgever begeleid worden en voorgelicht worden over de risico’s. Is een goede begeleiding niet mogelijk of wil de werkgever dit niet, dan kan beter gekozen worden voor een pensioenregeling met alleen verzekering van het nabestaandenpensioen met een lage of geen verplichte bijdrage voor het ouderdomspensioen. Maar wel met de mogelijkheid om extra bij te sparen tot het fiscale maximum. De werknemer die liever pensioen opbouwt kiest dan voor een hoge bijspaarpremie, de werknemer die liever zijn financiële zaken zelf regelt kiest dan voor een lijfrente.
Drs. Kees Beishuizen MFP, pensioenconsultant en financieel planner voor ondernemers.
Bron: Pensioen Vanmorgen