Door parttime werken wordt gebruikelijk loon DGA niet verlaagd

Een DGA heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door haar verrichte werkzaamheden voor haar BV in deeltijd zijn uitgevoerd. Het normbedrag voor het gebruikelijk loon kan niet naar tijdsevenredigheid worden toegepast bij deeltijdfuncties, oordeelt het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
Een gehuwde en in Nederland woonachtige vrouw is enig aandeelhouder en bestuurder van een BV. De BV houdt zich bezig met de verkoop van ongevulkaniseerde rubberproducten en grondstoffen. Naast de BV voert de vrouw sinds 2005 een eenmanszaak met een vaste inrichting in Duitsland. De eenmanszaak verkoopt rubberproducten waarvoor andere regels gelden dan bij de rubberproducten die de BV verkoopt. De echtgenoot van de vrouw heeft ook een eenmanszaak in Duitsland. De man is in dienstbetrekking bij de BV van zijn echtgenote.
Volledig gebruikelijk loon
De inspecteur stelt vragen aan de BV waarom de lonen van de vrouw en haar echtgenote lager zijn dan de norm van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting. Volgens de inspecteur beschikt de man over de vereiste deskundigheid en verricht essentiële en leidinggevende werkzaamheden voor de BV. Ondanks dat de werkzaamheden in part time worden verricht dient volgens de inspecteur een volledig gebruikelijk loon te worden toegekend.
Vervolgens corrigeert de inspecteur de lonen over de jaren 2012 tot en met 2014 naar het normbedrag en legt het echtpaar navorderingsaanslagen IB/PVV over de genoemde jaren. In de periode dat het echtpaar bezwaar maakt tegen de aanslagen sturen ze een brief naar de inspecteur. Daarin geven zij aan dat alle werkzaamheden in onderling overleg worden verdeeld, afhankelijk van de omstandigheden en de urgentie op dat moment. Daarbij kan eenieder in ieder geval in de basis alle werkzaamheden verrichten, wat ook doorgaans kenmerkend is voor een klein familiebedrijf.
Nadat de rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van het echtpaar ongegrond heeft verklaard probeert het echtpaar de uitspraak vernietigd te krijgen voor gerechtshof ’s-Hertogenbosch. In hoger beroep is het de vraag of het loon terecht op de normbedragen van artikel 12a, lid 1, Wet LB is gesteld en als dat het geval zou zijn, of het vertrouwensbeginsel is geschonden.
Werkzaamheden secretaresse
Niet in geschil voor het hof is dat de vrouw een aanmerkelijk belang in de BV heeft en dat zij in de betreffende jaren werkzaamheden heeft verricht voor die BV. De vrouw stelt dat haar werkzaamheden het best vergeleken kunnen worden met de werkzaamheden van een secretaresse, waarvoor een lager loon dan het normbedrag gebruikelijk is. Het enkele feit dat ze ook kernactiviteiten verricht op zichzelf is onvoldoende om te kunnen oordelen dat de werkzaamheden van de vrouw niet te vergelijken zijn met de werkzaamheden van een secretaresse.
De vrouw stelt ook dat ze de werkzaamheden in deeltijd dienstverband heeft verricht en dat het gebruikelijk loon tijdsevenredig toegepast moet worden. Daarnaast verkeert de BV in de betreffende jaren in een structurele verliessituatie, waardoor een lager loon gerechtvaardigd is. Het hof overweegt dat het door de inspecteur gecorrigeerde loon van de vrouw niet boven de normbedragen uitkomt. De bewijslast om aannemelijk te maken dat een lager gebruikelijk loon van toepassing is voor de genoemde jaren rust naar het oordeel van het hof op de vrouw.
Het hof oordeelt dat de vrouw daar niet in is geslaagd. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat uit de verklaringen van de vrouw blijkt dat de werkzaamheden die ze heeft verricht meer omvatten dan de werkzaamheden van een secretaresse. De vrouw heeft naar het oordeel van het hof immers zelf verklaard dat ze in de jaren werkzaamheden heeft uitgevoerd die tot de kernactiviteiten behoren. Dat een secretaresse kan ondersteunen bij het verrichten van werkzaamheden die tot de kernactiviteiten van een onderneming behoren staat daar los van.
De vrouw heeft naar het oordeel van het hof ook niet aannemelijk gemaakt dat de door haar verrichte werkzaamheden in deeltijd zijn uitgevoerd. Het normbedrag van artikel 12a Wet LB wordt bovendien niet naar tijdsevenredigheid toegepast bij deeltijdfuncties. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat er gelet op de omvang van de verrichte arbeid aanleiding is om het loon op een lager bedrag dan het normbedrag te stellen.
Geen sprake van structurele verliessituatie
De vrouw heeft bovendien niet aannemelijk gemaakt, naar het oordeel van het hof, dat de BV in de betreffende jaren in een structurele verliessituatie verkeerde waardoor de continuïteit van de onderneming in gevaar zou worden gebracht als jaarlijks het normbedrag zou zijn uitgekeerd. Het hof overweegt dat de situatie voor de toepassing van artikel 12a Wet LB in het betreffende belastingjaar beoordeeld dient te worden. Dat in 2013 en 2014 een verlies wordt geleden betekent nog niet dat sprake is van een structurele verliessituatie. Daarnaast neemt de rekening-courantpositie tussen de vrouw en de BV in die jaren nog toe.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel richt zich met name op de vragen die de inspecteur heeft gesteld over het gebruikelijk loon van de vrouw en de daarop gegeven antwoorden. De vrouw is van mening dat het beroep op vertrouwensbeginsel gerechtvaardigd is omdat in de correspondentie met de inspecteur alleen het voornemen voor een correctie van het loon van de echtgenoot kenbaar is gemaakt. Volgens de vrouw zijn er geen nadere vragen over haar loon gesteld en daar mocht zij het vertrouwen aan ontlenen dat haar loon niet gecorrigeerd zou worden.
Geen schending vertrouwensbeginsel
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is naar het oordeel van het hof vereist dat door de inspecteur toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de vrouw mocht afleiden, of en zo ja hoe, de inspecteur in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen. In de correspondentie met de inspecteur zijn naar het oordeel van het hof geen aanknopingspunten te vinden voor het standpunt van de vrouw.
In die brief is een voornemen van de inspecteur tot het corrigeren van het loon van de echtgenoot van de vrouw opgenomen. In dat voornemen ligt niet besloten, zo oordeelt het hof, dat het loon van de vrouw niet gecorrigeerd kan worden. Weliswaar heeft de inspecteur voor het loon van de echtgenoot van de vrouw in die brief een standpunt ingenomen, maar daarmee heeft hij geen toezegging gedaan over het loon van de vrouw zelf. De inspecteur heeft het gebruikelijk loon van de vrouw genoemd. Uit het niet stellen van vervolgvragen over het gebruikelijk loon van de vrouw kan zij niet het vertrouwen ontlenen dat haar loon niet gecorrigeerd zou worden.
Het hof bevestigt daarmee de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.
Bron: Accountancy Vanmorgen